Details
332 p.
Reviews
De Volkskrant
Olga Tokarczuk opent met een droom waarin een alziend oog zichzelf beschrijft. Met zo'n oog komt elk perspectief binnen bereik: panorama en vogelvlucht, maar ook een miniem detail of een duik in het binnenste van een cel. Het oog overziet verleden, heden en toekomst, en dringt in elke substantie door, of dat nou rotsen of dromen zijn.
Maar dat is het. Meer dan observeren kan het oog niet, koeltjes, 'zonder reflectie, zonder enig oordeel, zonder gevoel'.
Wat op die droom volgt is een constellatie van fragmenten die losjes gebonden zijn aan het dorp waar de vertelster - kennelijk Tokarczuk zelf - is komen wonen. Ze laat een alziend oog rondgaan, maar brengt de observaties tot leven met de reflectie, het oordeel en het gevoel van haar personages. In de verhalen die ze over hen vertelt vervloeien werkelijkheid en verbeelding en verandert de wereld in een door verlangens, dromen en wanen gevoede hallucinatie.
Neem het verhaal over de heilige Kümmernis, de beeldschone dochter van een hardvochtige baron, die wereldse zaken afwijst om zich te kunnen overgeven aan haar religieuze visioenen. Ze vlucht voor haar vader en de huwelijksplannen die hij voor haar heeft en houdt zich schuil in een grot.
De duivel probeert haar te verleiden, maar Kümmernis bidt vurig en haar grot vult zich met narcissen, zodat de duivel niet binnen durft te komen. Ze geneest mensen en dieren. Opnieuw achtervolgd door haar vader bidt Kümmernis dat haar schoonheid wordt weggenomen. Ze wordt verhoord: Jezus dient zich aan en schenkt haar zijn gezicht, baard en al. De woedende baron metselt zijn dochter in. Ze kruisigt zichzelf aan de dakspanten en sterft, maar haar baard blijft wonderbaarlijk groeien.
Op de verbeelding van Nobelprijswinnaar Tokarczuk staat nauwelijks maat. Ze geeft ons een parade van eigenzinnige mensen die de wereld ordenen naar eigen smaak en inzicht. De leraar klassieke talen Ergo Sum eet in de oorlog mensenvlees om te overleven, leest later bij Plato dat kannibalisme leidt tot weerwolverij en verandert bij de eerste de beste volle maan in een weerwolf. De timmerman Frans Frost draagt een houten hoed uit angst voor een komeet en sterft vervolgens als soldaat van de Wehrmacht omdat hij weigert de hoed in te ruilen voor een helm.
De buurvrouw van de vertelster, Marta, duikt geregeld op. Ze bakt graag koekjes, verkoopt in het voorjaar rabarber op de markt en slacht elk najaar twee kippen en een haan, die ze in drie dagen opeet, terwijl ze de rest van het jaar voornamelijk aardappelen en groente eet. Ze is pruikenmaakster en denkt dat het haar onze gedachten absorbeert zodat een pruik niet achteloos kan worden gedragen. 'Daar is moed voor nodig.'
Ze houdt een winterslaap in haar kelder, in een kist met dekens waarin ook de aardappelen worden bewaard, en ontwaakt pas weer in de lente. Ze denkt dat God vergeten heeft bepaalde dieren te scheppen en vindt dat je je niet zo druk moet maken om wat je ziet want de mens 'ziet overal alleen zichzelf.'
De rusteloze verbeelding in deze vroege, opnieuw uitgegeven roman uit 1998 heeft iets baldadigs. Tokarczuk geeft ons een losse samenhang - de vertelster, het dorp, een handvol figuren - maar geen evident verhaal. Er is geen plot, er zijn geen spanningsbogen. Steeds als je denkt een verhaallijn op het spoor te zijn, geeft ze je een schouderduw met een uiteenzetting over de heilzame sappen van de aloë of een opsomming van waarzeggerstechnieken, waaronder de zogeheten alectryomantie, waarzeggerij uit hanengedrag.
Een sleutel tot dit boek is het dorp waar de vertelster woont, Krajanów, in het grensgebied van Polen, Duitsland en Tjechië. Het gebied is in de loop van eeuwen geregeld veroverd, ingelijfd en weer afgestaan - zoals dat voor heel Polen geldt. In een interview memoreerde Tokarczuk eens een Engelse encyclopedie waarin Polen wordt beschreven als 'een land dat zo nu en dan op de kaart van Europa verschijnt'. Niets in Polen is vanzelfsprekend, zegt ze, je moet alles steeds opnieuw vertellen. Dat maakt Polen tot een goed land voor schrijvers. Ze kan dat met enig recht beweren: Tokarczuk was in 2018 de vijfde Pool die de Nobelprijs voor Literatuur won.
Met deze claim in gedachten ligt het voor de hand om de roman te lezen als een beschrijving van onbestemdheid, beweging en vluchtigheid, niet als een samenhangend verhaal. Het wat curieuze resultaat is dat we als lezer in zekere zin worden ingelijfd als personage omdat we ondergaan wat Tokarczuk haar personages laat ondergaan - dat tastend rondgaan in een onbestemde wereld, op zoek naar houvast. Het levert een ongebruikelijke, bijna intieme manier van lezen op, waaruit een groot vertrouwen in de lezer spreekt.
Leeswolf
NBD Biblion
Trouw
De Poolse schrijver Olga Tokarczuk lezen is een avontuurlijke onderneming. Bij de heruitgave van Huis voor de dag, huis voor de nacht viel me op dat je als lezer lange tijd geen idee hebt waar je bent, terwijl Tokarczuk nou juist zo heel precies en stoffelijk schrijft; over Nowa Ruda in dit geval, een grensplaatsje dat dan weer Duits, dan weer Pools is en in de Sovjettijd onder Russische invloed kwam te staan.
Daar is dus niets vaags aan maar waar andere schrijvers de neiging zouden hebben uit te leggen waar we zijn, en met wie we hier te maken hebben, gooit Tokarczuk je in het diepe. Alsof ze zegt: zoek het maar uit, je komt er vanzelf wel achter, of niet, en dat is ook niet erg.
We volgen een waaier aan personages en bevinden ons in bossen, huizen, oude kloosters, op een bergkam, in de moestuin, onder de grond en daarboven. Ook Tokarczuk zelf lijkt geen vaste grenzen te (er)kennen. In dat grenzeloze zit het 'm, denk ik, in dit boek meer dan ooit. Boeren, burgers, buren, dieren, heiligen, monniken; ze zijn, als via lange schimmeldraden, met elkaar verbonden. Ze vormen één organisme, een netwerk, en zijn zowel de vrucht van Nowa Ruda en zijn geschiedenis als de humus waarop het stadje is gegroeid.
Om te beginnen is daar buurvrouw Marta die rabarber kweekt en pruiken maakt van mensenhaar. Ze maakt er ook een voor de verteller, vermoedelijk Tokarczuk zelf, al wordt ze niet bij naam genoemd. Een hypothese die wordt bevestigd als de pruik wordt beschreven - vlechtjes, kraaltjes - en we hem herkennen van de schrijversfoto op de achterflap. Tokarczuk vertelt het verhaal van de messenmaker die de stichter van het stadje heet te zijn, en van classicus Ergo Sum die zich in de oorlog gedwongen zag mensenvlees te eten en jaren later bij volle maan in een wolf verandert.
Ook daarin schuilt Tokarczuks geheim: transformatie. De heilige Kümmernis wil het klooster in, maar haar vader heeft haar uitgehuwelijkt. Om dat te voorkomen verandert haar knappe gezicht, met behulp van God, in dat van Jezus - inclusief baard. De monnik die haar legende optekent verlangt er op zijn beurt naar een vrouw te zijn.
Het hele boek ademt synergie, of in Tokarczuks eigen woorden: 'woorden en dingen vormen toch symbiotische ruimtes, net als paddenstoelen en berken'.