'Elke hoop dient te worden opgegeven, definitief, beheerst, sterk, zoals het hoort', constateert Joseph Roth op maandag 30 januari 1933. En wat later, in een brief aan Stefan Zweig: 'Ik geef geen cent meer voor ons leven. Het is gelukt de barbarij te laten regeren. Maakt u zich geen illusies. De hel regeert.'
De auteur van Radetzkymars is een van de eersten die de totale ernst van de situatie inziet. Wanneer hij verneemt dat Adolf Hitler tot kanselier zal worden benoemd door de krachteloze Duitse president Paul von Hindenburg (1847-1934) - die zowaar denkt op die manier de nazi's aan banden te leggen - neemt Roth razendsnel zijn besluit. Hij springt meteen vanuit Berlijn op de eerste trein naar Parijs. Als 'hotelmens' is hij het gewend de koffers te pakken. Roth wil vanuit het exil, in Frankrijk, Amsterdam of Oostende, met pen en papier de nazi's bestrijden.
Ook Heinrich Mann, ooit gevierd auteur van Professor Unrat, twijfelt niet al te lang. Op 21 februari 1933 slaat…Lees verder
'Elke hoop dient te worden opgegeven, definitief, beheerst, sterk, zoals het hoort', constateert Joseph Roth op maandag 30 januari 1933. En wat later, in een brief aan Stefan Zweig: 'Ik geef geen cent meer voor ons leven. Het is gelukt de barbarij te laten regeren. Maakt u zich geen illusies. De hel regeert.'
De auteur van Radetzkymars is een van de eersten die de totale ernst van de situatie inziet. Wanneer hij verneemt dat Adolf Hitler tot kanselier zal worden benoemd door de krachteloze Duitse president Paul von Hindenburg (1847-1934) - die zowaar denkt op die manier de nazi's aan banden te leggen - neemt Roth razendsnel zijn besluit. Hij springt meteen vanuit Berlijn op de eerste trein naar Parijs. Als 'hotelmens' is hij het gewend de koffers te pakken. Roth wil vanuit het exil, in Frankrijk, Amsterdam of Oostende, met pen en papier de nazi's bestrijden.
Ook Heinrich Mann, ooit gevierd auteur van Professor Unrat, twijfelt niet al te lang. Op 21 februari 1933 slaat hij de deur achter zich dicht van zijn woning in de Fasanenstrasse in Berlijn. Mann, al langer uitgespuwd door de nazi's, is slechts voorzien van een paraplu en poogt zo onopvallend mogelijk de biezen te pakken. Via Straatsburg sluipt hij 'als een samenzweerder' Frankrijk binnen. Hij zet nooit meer een voet op Duitse bodem.
Erich Maria Remarque anticipeert eveneens alert op de barre tijden. Ondanks zijn status als succesauteur na Van het westelijk front geen nieuws (1929) voelt hij de hete nazi-adem in zijn nek. Want Remarque is gecontesteerd vanwege vermeend antipatriottisme. Al op 29 januari 1933 scheurt hij met zijn Lancia Dilambda naar het Lago Maggiore in Zwitserland. Daar verleent Remarque jarenlang hand-en-spandiensten aan vluchtelingen.
Bij anderen, zoals Carl von Ossietzky, Alfred Döblin of Erich Kästner, valt het kwartje minder snel. Schatten ze het acute gevaar verkeerd in? Die existentiële keuzes worden sommige auteurs en kunstenaars fataal.
De bekende Duitse journalist Uwe Wittstock belicht in Februari 1933. De winter van de literatuur hoe auteurs omgaan met de bruuske grimmige realiteit van het naziregime, dat enigszins op een diefje aan de macht kwam, in het totale imbroglio van de Weimarrepubliek. Uwe Wittstock beschrijft de machtsgreep van de nazi's, de sfeer van stennismakerij en fakkeloptochten in de Berlijnse straten, de Bruinhemden-terreur, de propagandamachine van Joseph Goebbels die op volle toeren begint te draaien. En hoe Hitler de Rijksdagbrand aanwendt om alle communisten versneld te elimineren. In amper één maand tijd is de rechtsstaat bij elkaar geveegd, de cultuur in de vernieling gereden én de dictatuur geïnstalleerd, met een 'Noodverordening ter bescherming van volk en staat'.
Wittstock hanteert de dagboekvorm in dit doorwrochte maar snedig vertelde diorama van één cruciale Duitse maand, over 'mensen die in extreem gevaar raakten' en dat niet altijd beseften. Zijn kroniek doet sterk denken aan wat Florian Illies ondernam met de periode 1929-1939 in zijn wervelende Liefde in tijden van haat. Zopas verscheen van Dirk Verhofstadt ook een dagboek over het jaar 1933. Wie haalde trouwens bij wie de mosterd van dit vertelprocedé? Zeker is dat de dertiger jaren tegenwoordig weer van alle zijden belicht worden. Niet zelden om angstvallige parallellen met het heden te spiegelen.
Wittstock propt ongezien veel feiten in elk van zijn 35 hoofdstukken, zodat je weleens moet temporiseren. Maar op de compositie van het geheel valt niets aan te merken. Zijn boek is soms verontrustend spannend, hoe onkies dat kan klinken. Wittstock laat de gebeurtenissen haast filmisch voor je ogen ontrollen, alsof je in het koude hart van de geschiedenis zit. Hij monteert bronnen, dialogen of krantenberichten en is veel minder smeuïg dan Illies, die overal seksuele broeierigheid ontwaarde.
Martelaarsmoed
We lezen over de vlucht van de geviseerde schilder en karikaturist George Grosz, die tijdig naar de VS vertrekt en later in 1959 in Berlijn zijn achtergelaten kisten met tekeningen terugvindt. We volgen de ontmanteling van de Akademie der Kunste en de rol van arts-dichter Gottfried Benn, die steeds extremere posities inneemt en roffelt met 'mythe, extase en het irrationele'.
Of er is de onverschrokkenheid van de 'razende reporter' Egon Erwin Kisch en Bertolt Brecht die dan weer 'niet zoveel opheeft met demonstratief onverzettelijke martelaarsmoed'. Er zijn de rondspokende twijfels van Alfred Döblin (auteur van Berlin Alexanderplatz) en Thomas Mann, ingehaald door de feiten. Algauw volgt die griezelige eerste boekverbranding, op 7 maart 1933.
Wittstock hoedt zich voor al te verstrekkende conclusies. In zijn feiten- en getuigenissenweefsel spreekt de dramatiek voor zich. Hij schrijft over erg moedige auteurs, maar ook over twijfelaars, lafaards én geduldige opportunisten, al wist niemand precies wat hen boven het hoofd hing. Wittstock toont dat het niet altijd eenvoudig is om in retrospectief harde oordelen uit te spreken over menselijke beslissingen op cruciale historische momenten. Zelfbedrog is van alle tijden.
Verberg tekst